De huizen

De huizen waren niet genummerd en sommige huizen onderscheidden zich door een uithangbord; deze huizen werden dikwils naar zo'n uithangbord genoemd en zo woonde men in 'De Zwaan', 'Het Zwarte Paard', 'De Liggende Os' of in 'De Bonte Koe'. Soms dankten de bewoners hun naam aan een uithangbord, zoals de Oost-IndiĆ«vaarder Bontekoe en de dichter Bredero; de vader van deze dichter had waarschijnlijk een uithangbord met een afbeelding van de geuzenleider Hendrik van Brederode. Bij winkels las men op een uithangbord het ambacht of beroep van de bewoner; zo liet een catechiseermeester in Scheveningen, die tevens vis verkocht, op zijn uithangbord schilderen: 'Hier verkoopt men zoute vis. En leer men zijn belijdenis'.

Steeds meer houten huizen werden door stenen huizen vervangen; in vele steden verdwenen de luifels, omdat de kooplieden hun voorhuis niet langer als winkel, werk- of pakhuis inrichtten. Als zij hun koopwaren nog in huis opsloegen, bewaarden zij hun voorraden in hun kelders of op hun zolders. In de kelders kwam meer bergruimte, doordat de vloer van de begane grond lager gelegd werd; hierdoor kwam ook d voordeur een stuk hoger te liggen. Een buitentrap met steden treden en een bordes gaf toegang tot de deur van het huis van de welgestelde koopman. In de zolderverdieping kwam een grote opening, die door een luik gesloten werd; aan de nok van het huis was een hijsblok om de koopwaren op te hijsen of neer te laten, In het midden van de 17de eeuw wilden vele welgestelde hun waren niet langer in hun huis hebben; zij lieten afzonderlijke pakhuizen bouwen en zijn konden nu hun gehele huis als woonhuis inrichten.

Het bed bleef in de eerste helft van de 17de eeuw nog in de woonkamer en dikwijls  was het in een bedstee ingebouwd tegen een of twee wanden van de kamer; overdag kon de bedstee met deuren afgesloten worden. Tegen van de 17de eeuw werd het bed in de herenhuizen in een alkoof, een afgesloten ruimte bij de woonkamer, geplaatst; het bed begon uit de woonkamer te verdwijnen.

De arbeiderswoningen lieten vaak veel te wensen over; omstreeks 1600 werden in Leiden 70 weverswoningen gebouwd. Iedere woning had twee vertrekken; het ene vertrek diende als werkplaats, het ander als woonkamer, slaapkamer en keuken. Op zolder konden de kinderen slapen. Deze weverswoningen golden in deze tijd als behoorlijke arbeiderswoningen. In Leiden verklaarde het stadsbestuur in 1635, dat in deze stad 20000 mensen geen bed hadden om op te slapen en 's winters de planken van hun zolders uitbraken om zich bij dit houtvuur te verwarmen.
De stakkers, die door werkloosheid van alle inkomsten beroofd waren en de landlopers en bedelaars woonden op het platteland in holen en krotten, terwijl zij in de steden soms in de holle bogen van de stadsmuur leefden.